leeftijdsfasen kleuter en schoolkind

Leeftijdsfasen kleuter en schoolkind

Kleuters en schoolkinderen: ieder hun eigen wereld

Dit verschil tussen de kleuter en het groter wordende schoolkind zie je op allerlei manieren terug in onze pedagogische benadering. Zo besteden wij in ons onderwijs aan kleuters veel aandacht aan spel, ritme, beweging en de omgang met andere kleuters. We proberen in de kleuterklas een leefwereld te scheppen die de kinderen – net als in de veilige omgeving van ‘thuis’ – uitnodigt tot gezond spelen. En door spelen kun je ook enorm veel leren. Je ontdekt hoe de seizoenen wisselen. Hoe de wereld werkt. Daarom mogen onze kleuters zaaien en brood bakken en bijvoorbeeld helpen met afwassen.

Jonge kinderen hechten enorm aan vaste structuren en regelmaat. Zo heeft elke dag een herkenbare indeling en toch ook een eigen sfeer, doordat de vaste activiteiten worden afgewisseld met kunstzinnige activiteiten zoals o.a. schilderen en euritmie. De jongste kleuters (groep 1) zijn elke schooldag om 12.50 vrij. De oudste kleuters (groep 2) hebben op dinsdag en donderdag een zogenaamde lange dag: zij zijn dan om 14.50 uit. In deze tijd besteden we extra aandacht aan de motorische, zintuiglijke maar ook cognitieve ontwikkeling van de kinderen. Als voorbereiding op klas 1 (groep 3) maken ze ‘werkjes’ en doen ze spelletjes waarmee ontluikende reken- en taalvaardigheden spelenderwijs worden aangeboden.

Van ‘leren met je lijf’ naar ‘leren met het hoofd’

Het schoolkind (7-14 jaar) ontwikkelt zich van een kleuter die vooral nabootst tot een steeds zelfstandiger leerling. Zo krijgt het steeds meer grip op de wereld. Het geheugen wordt ten volle aangesproken in onder meer toneel en voordrachten. Niet alleen staan deze kinderen nu open voor tafels en ‘schoolse rijtjes’, maar ook voor bijvoorbeeld gedichten en leesteksten. Vertelstof is immers een belangrijk onderdeel van deze onderwijsvorm.

Uiteraard krijgen de kinderen op basisschool Wonnebald les in de gebruikelijke vakken, zoals taal, rekenen en bijvoorbeeld wereldoriëntatie. Hun kennis hierover wordt CITO of Boom-getoetst. In de eerste klassen wordt veel aandacht besteed aan de leervoorwaarden en de start van het leerproces.

Het hele onderwijs wordt op een kunstzinnige manier aangeboden en vormgegeven. Dit omdat niet ieder kind leert via het gehoor alleen. Juist nu vormen beelden nog een rijke bron om lesstof op te kunnen nemen. Deze lesstof heeft daarbij altijd een directe link met de realiteit van de belevingswereld van het kind, zoals dat in de vrijeschool-pedagogie wordt gehanteerd. Deze aansluiting met de ontwikkelingsfases maakt het onderwijs zinvol. Overigens heeft ook Amerikaans hersenonderzoek aangetoond dat de hersenen van een kind onder de zeven jaar doorgaans niet geschikt zijn om al te abstracte vraagstukken op te lossen. De leraar stemt daarom, naast het persoonlijke, ook elke dag af op het gemeenschappelijke proces van de klas. Dit gebeurt door de lesstof van de vorige dag terug te vragen en te kijken naar het gedrag van kinderen in het ritme van de dag en in de groep. De ervaring leert dat je soms iets van je vooraf gestelde doelen in het moment bij moet stellen, juist om te kunnen bereiken wat je als eindresultaat voor ogen had. Hierdoor creëert de leraar levendig en gedifferentieerd onderwijs voor de individuele leerling en de klas waar deze leerling deel van is.

“Onderwijzen is ook opvoeden. Onderwijs gaat verder dan alleen goed leren lezen of rekenen.”

Vrijeschool Wonnebald